Simon Rozendaal onderzoekt hoe alsmaar verbeterende meetapparatuur ons denken over risico’s en schadelijke stoffen beïnvloedt in een wereld die in werkelijkheid steeds veiliger en schoner wordt.
Voor onze voorouders was het al heel bijzonder als ze een procent of promille (de alcohol-blaastest) konden meten. Tegenwoordig is onze apparatuur zo gera?neerd dat we een suikerklontje in
het IJsselmeer kunnen aantonen (een ppt, deeltje per biljoen). We kunnen bijna alles meten tegenwoordig, waardoor het niets (de 0) steeds kleiner wordt.
Overal waar we kijken (in het grondwater, in onze eieren, in de lucht die we inademen, in de urine van wielrenners) zit wel iets dat er niet thuis lijkt te horen. Wat betekent de steeds gevoeligere apparatuur voor onze percepties van voedselveiligheid, doping, (ultra)fijnstof of rubber in kunstgras? In dit boek beschrijft Simon Rozendaal wat deze meetrevolutie voor gevolgen heeft voor ons denken over risico’s en schadelijke stoffen in een wereld die in werkelijkheid steeds veiliger en schoner wordt.