Voorpublicatie ‘Peter van Uhm: Ik koos het wapen’

Op 17 april 2008 werd Peter van Uhm geïnstalleerd als commandant der strijdkrachten. De volgende dag, zijn eerste werkdag als hoogste militair van Nederland, sneuvelde zijn zoon Dennis bij een aanslag in Afghanistan. Ondanks de bizarre omstandigheden bleef Van Uhm op zijn post om de krijgsmacht te leiden.

Zo begint Ik koos het wapen. Peter van Uhm vertelt op openhartige en inspirerende wijze zijn levensverhaal over de strijd die hij leverde op de oefenvelden, op vredesmissie in Libanon en Bosnië en over zijn persoonlijke strijd na het verlies van zijn zoon. Na een carrière van bijna veertig jaar bij de krijgsmacht staat één overtuiging nog altijd rotsvast overeind: dat iedereen kan en moet bijdragen aan een betere wereld. En dat het wapen, mits goed gebruikt, ook vrede kan brengen.

 

 

Voorpublicatie
‘Officiers spieken niet’

Als student was Peter een niet al te opvallende jongen die zich

staande hield tussen de toppers in de klas en de probleemgevallen

die de opleiding snel zouden verlaten. Zijn cijfers waren gemiddeld,

net als het aantal bestuursfuncties dat hij op zich nam. Zo

was hij secretaris van de sportcommissie, bestuurslid van de cadettenschietvereniging

Diana en onderdeel van de feutpolitie in het

derde jaar. ‘Peter maakte zich meestal niet al te druk over zijn cv,’

zegt Roy Sandee over die tijd. ‘Je had op een kamer van tien jongens

er altijd wel eentje die niet goed mee kon komen en je had de

informele leider van het gezelschap. Peter kon moeiteloos meekomen,

maar hij was te jong, te onervaren en niet ambitieus genoeg

voor een leidersrol.’

 

Waarin hij zich wel onderscheidde, was humor. Hij nam graag

studiegenoten te grazen, zonder ze echt tegen zich in het harnas

te jagen. Zo was er de jaargenoot die nogal trots was op zijn snor

– hij had er een met plukjes aan de zijkant. Peter beraamde met

een paar maten het plan om net te doen alsof ze zijn snor zouden

afscheren tijdens het appèl, gewoon om te kijken hoe hij zou reageren.

De jongen was in alle staten, maar toen hij ontdekte dat zijn

grote trots nog intact was, kon hij er ook wel weer om lachen.

Peter spaarde ook zijn eigen maten niet. Samen met Roy Sandee

stuitte hij op een oude platenspeler waarmee ze Henk Rappard de

stuipen op het lijf konden jagen. Henk was een muziekliefhebber

pur sang. Niets was hem zo lief als zijn collectie hardrockplaten en

de pick-up om ze mee te draaien.

 

‘We borgen zijn hele muziekhandeltje keurig op en zetten een

oude platenspeler precies op de plek waar Henk z’n pick-up

stond. We keken uit het raam om te zien wanneer hij terugkwam

van de les en toen hij zijn kamer binnenstapte, gaven wij een

hengst tegen de boekenplank waar die pick-up op stond. Dat

ding viel zo achter het bed op de grond. Henk stond als een vis

naar adem te happen, ik had het bijna niet meer.

Roy was nog scherper dan ik, want de stofkap van die pick-up

was aan de verkeerde kant van het bed beland. Aan die stofkap

kon hij zien dat het niet zijn platenspeler was die we hadden gemold.

Roy pakte die kap en zei: “Pick-up kapot? Nou, dan heb

je hier ook niets meer aan.” Hij trapte zo die stofkap in stukken.

Henk moest bijna gereanimeerd worden…’

Een kamergenoot van Peter en Roy moest het al in de eerste week

ontgelden. De jongen was met een grote grijns op zijn gezicht teruggekeerd

van de kledinguitgifte. Hij pakte zijn plunjebaal uit

alsof het een kerstpakket was, om vervolgens een voor een de

dingstukken, inclusief buitenhelm, te passen voor de spiegel van

de toiletgroep. Daarop improviseerden Peter en zijn kamergenoten

met een paar tafels en stoelen een rechtbank waar de jongen ter

zitting moest verschijnen. ‘We vonden dat die knul niet helemaal

spoorde en dat moest hij weten ook. Misschien was het wat hard,

maar dat hadden we toen niet in de gaten.’

 

In het arsenaal practical jokes dat Peter in die tijd uithaalde zaten

grappen waar hij achteraf minder trots op is.

 

‘Na de basisopleiding kregen alle cadetten hun eigen kamer in

de studentenflat achter het Kasteel. Roy en ik zaten op de vierde

verdieping, op een gang met heel veel maatjes. Wij leerden makkelijk.

Maar er waren ook cadetten die het een stuk moeilijker

hadden. Jong als ik was, had ik daar toen weinig oog voor. Sommige

studenten begonnen al weken van tevoren te blokken voor

een tentamen. Kloshengsten waren dat, want klossen was studeren.

Wij vonden dat belachelijk. Sporten en plezier maken, daar

ging het toch om?

 

Ze wisten dat wij etterbakken waren, dus als ze wilden studeren,

draaiden ze de deur op slot. Maar ja, één tikje tegen de onderkant

van de scharnieren was voldoende om die hele deur eruit te wippen.

Wij trokken alle deuren eruit, hielden die kloshengsten van

hun werk en gingen daarna weer lekker feestvieren. Ik kan het

niet bewijzen, maar als ik eerlijk ben, denk ik dat er cadetten zijn

die de KMA hebben moeten verlaten mede door toedoen van Roy

en mij. Toen vond ik het allemaal heel erg grappig. Nu denk ik:

dat was eigenlijk asociaal.’

 

Als er geen medestudenten waren om van hun werk te houden,

vermaakten Peter en de anderen zich met de miniatuurartillerie,

kleine kanonnen waarmee je batterijen tot aan de gracht weg kon

schieten. Ze namen vanaf de vijfde verdieping van de flat adjudant

Heijmans onder vuur met provisorische waterballonnen, organiseerden

schietwedstrijden met een luchtbuks op de gang en namen

het Cadetten Tamboer Korps in de maling. Allemaal studentikoos

vermaak in het overzichtelijke dorp dat KMA heette. Toch waren er

ook grenzen. ‘We hadden een vriendje die zijn goudvissen door de

wc had gespoeld, omdat hij er de balen van had. Die jongen hebben

we met zijn hoofd in de pot gehangen en daarna even een paar

keer doorgetrokken.’

 

De streken van de cadetten leidden vaak tot een kat-en-muisspel

met de leiding. Net als bij het Cadetten Sociëteit Bestuur in

de Grote Zaal gold ook hier de regel: zonder bewijs gaat iedereen

vrijuit. Maar zodra de instructeurs wisten wie iets op zijn kerfstok

had, was de grappenmaker het haasje. Zo greep compagniescommandant

Leo Stafleu, als majoor de baas van het cadettenjaar, eens

flink in na het nog altijd beruchte ‘frietincident’.

 

De majoor stond bij de cadetten bekend als ‘Leo laat de maten

balen’ vanwege een vervelende oefening aan het eind van het eerste

jaar. Tijdens die oefening – het was koud en nat en de cadetten zaten

eindeloos lang in een schuttersput ingegraven – besloten twee

cadetten voor hun hele groep friet te gaan halen bij de snackbar

in het dorp. Op de terugweg werd het tweetal betrapt door de

instructeurs. Majoor Stafleu was not amused. Hij liet de mannen

vrijdag na de oefening teruglopen naar Breda, overnachten op het

Kasteel en zich op hun vrije zaterdag melden aan de overkant van

het water, achter de wapenkamer. Daar moesten ze de hele dag

schuttersputten graven om de schade van de oefening in te halen.

Peter was bij het frietincident niet betrokken, maar een paar jaar

later maakte hij als lid van de feutpolitie zelf ook een inschattingsfout.

Hij marcheerde tijdens de ontgroening met een groep eerstejaars

naar het bivak. Het regende pijpenstelen en volgens Peter was

het onbestaanbaar dat hij als gewaardeerd lid van de feutpolitie

en derdejaars KMA’er net zo nat zou worden als de feuten die hij

begeleidde. Dus liet hij het peloton dwars door Breda marcheren

vanonder een paraplu. ‘Toen heeft de senaat me wel even de oren

gewassen. Ik kreeg formeel op mijn donder, omdat ik me niet aan

de mores van het corps had gehouden.’

 

Tussen de veldoefeningen, sport en grappen door studeerde Peter

zo nu en dan voor een tentamen. Hij had niet veel op met

het niveau van de opleiding. Deels was dat zijn eigen schuld, omdat

hij met sociologie en psychologie in zijn vakkenpakket van

alle mogelijke studierichtingen de makkelijkste had gekozen. Dat

kwam door Ruud Vermeulen, toen een studiegenoot, inmiddels

een goede vriend. Ruud was al dienstplichtig vaandrig geweest.

Hij kwam naar de KMA met als insteek: ik haal mijn bul even en

dan word ik officier. De weg van de minste weerstand was volgens

hem de studierichting sociologie en psychologie, want, zo was de

gedachte, als je een beetje kunt kletsen, dan kom je er bij die vakken

altijd wel uit.

 

Kletsen kon Peter als de beste van zijn lichting en daarbij vond

hij sociologie inhoudelijk interessant. Dat gold ook voor contemporaine

geschiedenis, al was de docent niet bepaald een didactisch

wonder en vielen de colleges daardoor wat tegen. Bij het vak communisme

van Kees Kwant was dat juist andersom. Veel cadetten

zagen niets in de theorie, maar toen Kwant helemaal in zijn lesstof

opging en discussies aanknoopte met de zaal, waren de meesten

verkocht. En statistiek? Statistiek was bij niemand favoriet, dus

ook niet bij Peter. ‘Het vak statistiek was de hofleverancier van de

asymptotenvereniging. Ik weet nog dat de leden van die vereniging

bij sommige gelegenheden een witte handschoen onder hun

schouderepaulet droegen. Je had overal clubjes voor op de KMA,

dus ook voor de zittenblijvers.’

 

Met de militaire vakken zat het bij Peter vanaf het begin goed.

Als tiener werd hij al gegrepen door de verhalen van zijn vader en

de boeken over de Tweede Wereldoorlog die hij las. Hij wist veel

van militaire geschiedenis en hier op de KMA breidde hij die kennis

uit met vakken als militaire tactiek, strategie en logistiek. Het

contrast kon niet groter zijn met het vak filosofie, waarbij hij bij

de eerste les al afhaakte. Als knul van zeventien zat hij nu eenmaal

niet te wachten op de diepere zin van het leven, door professor

Plattel tijdens de eerste les filosofie zo mooi samengevat met de

zin: ‘Het zijn is het zijn om het zijn.’

 

Waar mogelijk sneed Peter een stukje af. Bijvoorbeeld bij het vak

computerleer, dat bestond uit het in je kop stampen van drie dikke

boeken die al jaren op de KMA circuleerden. In de jaren voordat

Peter naar de KMA kwam, had een aantal cadetten een lijst met

de honderd meest gestelde tentamenvragen samengesteld door

verschillende versies van de tentamens systematisch met elkaar te

vergelijken. Peter en Roy wisten de hand op de lijst te leggen en

besloten een gokje te wagen. Was er onverhoopt een nieuwe versie

van het tentamen, dan hadden ze pech en zouden ze gaan voor een

hertentamen.

 

Wie klaar dacht te zijn voor het tentamen, kon het aanvragen

bij een reserveofficier academisch gevormd, of kortweg roag. Dat

waren mensen met een academisch diploma op zak die voor de

dienstplicht als studiebegeleider op de KMA waren geplaatst. Peter

en Roy vertelden de roag dat ze in de vakantie flink hadden zitten

blokken, waardoor ze het tentamen nu al konden doen. ‘De

afspraak was dat we minimaal twee fouten zouden maken en dat

we bedenktijd voor de antwoorden zouden veinzen, anders viel het

misschien op dat we zo snel klaar waren.’ Na afloop liep het tweetal

tevreden terug naar de slaapvertrekken, waar Peter de intercom

pakte en door de speakers riep: ‘Beste vrienden, de truc met computerleer

gaat nog steeds op. Roy en ik hadden allebei een acht op

ons tentamen.’

 

Voor de vakken basissociologie en basispsychologie klopte Peter

aan bij zijn zus Thea. Zij ging bij haar opleiding pedagogie aan de

universiteit twee keer sneller door de stof heen dan cadetten op de

KMA, dus tegen de tijd dat Peter zijn tentamens had, beschikte hij

over eersteklas uittreksels van de basisboeken. Via de repro, waar

hij de blaadjes gratis kon kopiëren, ging hij naar de Spijkerbar om

ze daar voor een paar biertjes te verstrekken aan wie er maar oren

naar had. Van zowel sociologie als psychologie heeft hij in het eerste

jaar goed gedronken.

 

Net als bij de meeste studenten is ook bij Peter niet zo heel veel

blijven hangen van de stof die hij kort voor elk tentamen in zijn

hoofd stampte. Dat was voor hem ook niet belangrijk. Hij wilde

actie en buitenlucht. Militaire oefeningen, het liefst dagen achter

elkaar. Toen hij zijn diploma op zak had en de colleges van de KMA

al bijna was vergeten, dook bij een oefening ineens de psychologieprofessor

op die wilde weten wat zijn vak voor Peter had betekend.

Op zoek naar een succesverhaal, kreeg de professor echter de wind

van voren.

 

‘Ik was als luitenant op oefening in Duitsland. Hij kwam bij me

langs met een Volkswagen-bestelbusje vol roag’s. Het goot buiten

en ik lag al drie dagen in de verdediging met een peloton

dienstplichtige soldaten. Laat ik zeggen dat het allemaal niet zo

vrolijk was op dat moment. Van mijn commandant moest ik de

professor en zijn gevolg te woord staan en het eerste wat hij vroeg

was: “Luitenant Van Uhm, we hebben speciaal naar u gevraagd,

want u kunt uitleggen wat de wetenschappelijke vorming van de

KMA heeft betekend voor uw functioneren hier.” Wat ik op dat

moment dacht zal ik niet letterlijk herhalen, maar ik zei tegen de

beste man: “Professor, denkt u nu echt dat ik de mannen hier,

met drie dagen regen, kou en slecht weer, alert kan houden in

hun schuttersput met de theorie van Maslow en Pavlov?” Ik heb

zelden een professor zo mooi rechtsomkeert zien maken.’

 

Het was misschien niet de psychologieprofessor, maar er waren

op de KMA wel degelijk docenten die Peter inspireerden. In het

bijzonder noemt hij kolonel Van Hogendorp, bijgenaamd ‘Bums’,

omdat zijn kapsel leek op het brood uit de reclames van Bums

‘dwarsgebakken’. Bij veel tentamens werd door de cadetten wel

eens gespiekt, maar nooit bij die van Bums, die militaire geschiedenis

doceerde. Je zou het tegendeel verwachten. Want juist deze

docent zei nadat hij de vragen had uitgereikt: ‘Heren, u komt er

verder wel uit’, en hij verliet vervolgens het lokaal. ‘Van Hogendorp

appelleerde aan je eergevoel als aankomend officier van de

Nederlandse krijgsmacht,’ zegt Peter. ‘Bij hem dacht ik: officieren

spieken niet. Dat vond ik heel erg sterk.’

 

Veertig jaar later kijkt Peter terug op zijn studietijd als een van

de mooiste periodes in zijn leven. Ondanks de sociale controle op

het Kasteel en de strikte kaders van de militaire organisatie, ervoer

hij in deze periode de grootst mogelijke vrijheid. Hij werd gekneed

tot militair, hij werd – of hij het nu leuk vond of niet – opgeleid

tot wetenschappelijk werk‑ en denkniveau, en hij maakte vrienden

voor het leven. In vier jaar tijd was hij klaargestoomd om als

tweede luitenant een peloton met veertig dienstplichtige soldaten

te leiden. Maar was hij daar wel echt klaar voor?

‘Ik was niet op mijn mondje gevallen. Op het Kasteel leerde ik

dat je met een assertieve houding en een vlotte babbel makkelijker

overleeft dan wanneer je je laat intimideren door een stel

ouderejaars. Dus als mensen tegen mij begonnen, kregen ze ’m

dubbel terug. Ik had het imago van een sportieve jongen die zijn

mannetje wel stond. Dat was gewoon handig.

 

In de praktijk die daarop volgde, kwam ik erachter dat ik voor

een deel ook heel verkeerd gedrag had aangeleerd. Gelukkig waren

er mensen die me corrigeerden, omdat ze het beste met me

voorhadden. Aan het begin van mijn opleiding was het mijn kamergenoot,
de wijze cadet Jaap Stiphout, die me vertelde dat ik

niet zo driftig en heetgebakerd moest zijn. Toen ik van de opleiding

af kwam en pelotonscommandant werd, was er een onderofficier

aan wie ik veel te danken heb: sergeant-majoor Joziasse.

Hij confronteerde me met mijn vaardigheid om een soldaat verbaal

tot op zijn enkels af te branden. Hij zei: “Luitenant, dat doet

u niet goed.” Van Joziasse heb ik geleerd dat overleven op de KMA

heel iets anders is dan een goede officier zijn in de praktijk.’

 

Vier jaar nadat Peter als spijkerbroek voor het eerst onder de Stadhouderspoort

door was gelopen, verliet hij het Kasteel via de Henricuspoort,

waar zijn zeun Hans Visser traditiegetrouw de naam

van zijn pa in de stenen kerfde. Met zijn diploma op zak en één

ster op zijn schouder begon Peter als tweede luitenant bij het 48

Pantserinfanteriebataljon in Den Bosch. Eindelijk kon hij doen

waar hij al sinds zijn zestiende op uit was: met veertig mannen

achter hem aan door het bos hollen.

 

Peter van Uhm: Ik koos het wapen door Sander Koenen | paperback | geïllustreerd | €19,99

Meer nieuws

  • ‘Rozige maanvissen’ van Sytse Jansma is genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs 2024

    24 april 2024

    De dichtbundel Rozige maanvissen van Sytse Jansma is genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs 2024. De prijs wordt sinds 1988 uitgereikt door Poetry International en bekroont het beste Nederlandstalige ...

    Lees het hele bericht
  • Niña Weijers met ‘Cassandra’ winnaar van de E. de Perronprijs 2022/23.

    23 april 2024

     Niña Weijers is met Cassandra de winnaar van de E. du Perronprijs 2022/23. De E. du Perronprijs is een initiatief van de gemeente Tilburg en Tilburg University. De prijs wordt uitgereikt sinds...

    Lees het hele bericht
Geverifieerd door MonsterInsights