Speech Lex ter Braak tijdens boekpresentatie van Maarten Asscher

‘Beste Maarten, geachte aanwezigen,
Vandaag vieren we het heugelijke feit dat aan het rijkgeschakeerde oeuvre van Maarten Asscher een nieuw titel is toegevoegd. Naast drie door hem samengestelde bloemlezingen, is dit het 11deboek met eigen werk. Ik ga mij nu niet aan een samenhangende bespreking van het geheel wagen maar wil volstaan met het verkennen van louter deze nieuwe bundel beschouwingen. Vooruitlopend op wat komen gaat, kan de verkenning van een boek als een van de vele vormen van insularia begrepen worden, het ontdekken en cartograferen van eilanden. Volgens de Kroatische schrijver Predrag Matvejević levert dat de mooiste literatuur op: een eiland is geheimzinnig, een plaats voor het uit- en afzonderlijke.
Appels en peren. Lof van de vergelijking, zo luidt de spottende titel van Maarten Asschers nieuwe bundel beschouwingen. In haar dubbele tegenstelling van titel en ondertitel en die van appels en peren etaleert de titel ten minste twee dingen. Allereerst dat dit een bundel is waarvoor ongelijksoortige onderwerpen losjes bijeen geraapt zijn, een encyclopedische fruitmand voor de bewuste snoeper. Maar tegelijk maant de titel tot dwarse waakzaamheid. Het mag dan wel een ratjetoe lijken, lezer, maar vergis je niet: deze lof der zotheid viert de kennistheoretische mogelijkheden van het ongelijksoortige in de vergelijking.
Om het eenvoudiger en anders te zeggen: het is een oproep tot intellectuele eigenheid en ongehoorzaamheid. Appels en peren worden hier tégen het geldende gebod in met opzet met elkaar vergeleken. Wie helder denkt en het onverwachte niet schuwt, ziet overal heterogene verbanden en heterodoxe analogieën. De spreekwoordelijke appel leert ons niet alleen meer over de peer dan de oude schoolmeester ons wilde doen geloven – maar ook, en ik citeer nu Maarten Asscher: van het vergelijken van appels met appels is nog nooit iemand wijzer geworden. De vergelijking – aldus nog steeds Maarten Asscher – is een ijzersterk inhoudelijk denkgereedschap, een instrument tot analyse, debat en beter begrip. En misschien juist de vergelijking die in de volksmond mank heet te lopen. Nog steeds citeer ik Maarten Asscher: Een welgekozen vergelijking hoeft helemaal niet te lopen, dus mankheid is geen enkel probleem.
Dergelijke spitsvondigheden en geestigheden samenbrengen in een vergelijking is geheel in lijn met het kennistheoretische denken van Alexander Baumgarten, de Duitse filosoof en grondlegger van de leer der esthetica. Voor hem, en we spreken dan over zijn denken van rond 1750, was de vergelijking een instrument om tot inzicht te komen, bovenal als die flonkerde door Witz en Scharfsinn, door geestigheid als vorm van geestrijkheid en scherpzinnigheid. Scherpzinnigheid is voor Baumgarten het vermogen om de verscheidenheid tussen de dingen waar te nemen; geestigheid daarentegen het vermogen om de overeenkomst tussen de dingen te zien. De scharfsinnige Witz verknoopt die twee op een hoger niveau en speelt er een spel mee; en dan, zegt Baumgarten, gaat het om een esthetische vergelijking zur Belebung der Einbildungskraft und zur Belustigung des Gemüths.
Ik kan u verzekeren dat de stimulering van het voorstellingsvermogen en de prikkeling van het gemoed door Asschers Appels en peren ruimschoots wordt bevorderd. Zozeer zelfs dat ik mij in verhitte verbeeldingsmomenten afvraag of ik vandaag als appel ben uitgenodigd om de peer te belichten. Dat ik intuïtief voor de appelkant en niet voor de peerzijde kies, heeft zeker te maken met het feit dat het Engels de mankheid ziet in de vergelijking van appels en sinaasappels: you shouldn’t compare apples and oranges. Hoewel dat goed klinkt (koude, harde vrucht versus warme, sappige) is het toch minder logisch – de sinaasappel ligt immers dicht bij de appel, een peer daarentegen is een categorie aparte. Hoe het ook zij, Maarten met een deel van zijn wortelgestel in Engeland, is door dit lichte taalspel op magisch-proteïsche wijze van zoete peer in zoete sinaasappel veranderd. Het feit dat de sinaasappel de vrucht van de Middellandse Zee is, maakt de vergelijking ook vanuit een ander perspectief betekenisvol: het symboliseert Maarten Asschers liefde voor de Mediterranée, voor Italië en Griekenland. Wie daar iets over moet zeggen, zoals ik nu, vervult vanzelf de rol van zure appel. Dank Maarten.
In Appels en peren staan meerdere stukken over de geest van het zuiden, zoals over de eerdergenoemde Predrag Matvejević. Zijn boek De Middellandse Zee. Een getijdenboek werd door Meulenhoff in 1987 uitgegeven toen Maarten Asscher daar directeur was. Hij dacht toen dat Kees Fens, de ideaal geachte lezer, dit encyclopedische, naar alle kanten uitdijende boek wel op zijn waarde zou schatten. Groot was dan ook Asschers teleurstelling toen Fens een vernietigend stuk schreef. De plotloosheid van het boek, de meanderende, aan invallen rijke geest van de schrijver hadden volgens Fens hun volmaakte doel gemist. Het boek was een plas. Dit brengt Asscher zoveel jaren later in zijn beschouwing Zandvoort aan de Middellandse zee tot het inzicht dat je Noordzee- en Middellandse Zee-mensen hebt, laten wij in het licht van de titel zeggen: appels en sinaasappels. Fens, toen nog woonachtig in Zandvoort, was een typische Noordzee-mens, iemand die naar de zee gaat met een bedoeling, om een zeldzaam mooie dag te benutten; de Middellandse Zee mens gaat naar de kust zonder doel, gewoon om er te zijn in de zon en het licht. Misschien wel om als Odysseus aan te spoelen op Korfu om met Nausikaä een sinaasappel te delen. Aan de kust van de Noordzee worden slechts moesappels geschild.
Het verlangde doelloze van de Middellandse Zee-mens moet bij Asscher niet letterlijk begrepen worden. Ik zie het als een – in figuurlijke zin – open dwalen, een behoedzaam lopen door het gras van de werkelijkheid om de gelijktijdigheid der dingen niet te verstoren. Het is het verlangen naar de serendipiteit van Borges’ befaamde Aleph: het punt waarin de alomvattende encyclopedie van het bestaan een samenhangend maar toch ook weer onbevattelijk geheel vormt en waarin de wereld duizelingwekkend doorzichtig geworden is. In Asschers beschouwing Napoleon en ik zet de roemruchte Aleph van Borges Asschers zoektocht naar zijn eigen jeugd in beweging. De verteller uit de Aleph ziet in de glazen bol een ongelijksoortige stoet van dingen; van een roos in Bengalen, tot een buitenhuis in Adrogué en een kabinet in Alkmaar… en hier grijpt Maarten Asscher in. Huh, een kabinet in Alkmaar? Alkmaar dat is de stad waar hij opgroeide, daar kan hij het nodige over zeggen – maar wat is dat voor een kabinet? Asscher pakt zijn eigen kristallen bol, ziet zijn verleden en dat van een andere passant in de geschiedenis van de stad, keizer Napoleon, en plaatst dat naast elkaar. Met recht een vergelijking van appels en peren – maar het levert wel een mooi verhaal op over vergeten en verregende geschiedenissen.
Het zal u niet ontgaan zijn dat ik een paar keer het woord encyclopedisch gebruikt heb – en dat is niet toevallig. Asschers beschouwingen beslaan zeer uiteenlopende onderwerpen, de geest van Sjaalman waardig: actuele, literaire, historische. Tezamen vormen zij een intellectuele autobiografie, legstukken van denken en zoeken. Ik geef u enkele willekeurig gekozen ondertitels en het zal u duidelijk zijn wat ik bedoel: Twee manieren om een jurist te zijn; Oscar Wilde voor en na 20 mei 1897; Over Heinrich Schliemann en Sigmund Freud; Hoe het is om te sterven; Generalisten en specialisten in de kunstgeschiedenis. Hier is onmiskenbaar een encyclopedische geest aan het woord – ik haast mij te zeggen dat encyclopedisch niet hinderlijk verward moet worden met dor of bookish, met de loden kennis van de omgevallen boekenkast. De ware encyclopedische geest is iemand die graag zijn eigen glazen aleph-bol blaast, het liefst lui onderuitgezakt op een zonnig terras aan de Middellandse Zee, die kennis verzamelt om de wereld juist in haar grootse, onbegrijpelijke veelvormigheid te zien. Appels en peren is van die geest de rijpe vrucht – te beproeven in de zachte stevigheid van de beschouwingen, de doorstoofde kwaliteit van de onderliggende bronnen en literatuur. De beschouwingen getuigen zonder uitzondering van een trefzekere greep op het onderwerp, van een soepel laveren tussen verschillende uitgangspunten en van een onafhankelijke visie. Bepalend is het meesterschap die het geleerde naast zich neerlegt zoals een schoonspringer zijn kleding uittrekt alvorens onnoemelijk gewichtloos van de duikplank te zweven. Paul Valéry, een door Asscher hogelijk bewonderde auteur, omschreef dat als het moment waarop kunnen het wint van kennen.
Tot slot, als denkoefening, wil ik een rotte appel van een andere schaal pakken, een appel geïnfecteerd door het utilitaire kwaad van onze tijd. Heb je nog wat aan die beschouwingen – of zijn het alleen de erudiete guirlandes van een Schöngeist? Deze vraag sist als de adder in het gras waar Maarten Asscher net nog behoedzaam door heenliep om de gelijktijdigheid der dingen niet stuk te trappen. Ik laat hem verder gaan en wil u zeggen: ja, je leert in overdrachtelijke zin ongelooflijk veel. Van de schoonheid van kennis, van de juistheid van Baumgartens scharfsinnige Witz die inzicht door vergelijking beloofde, van de kracht van het denken. Maar ook letterlijk leer je, zelfs eenvoudige krantenberichten laten zich anders lezen. Zo was het afgelopen weekeinde Arthur Docters van Leeuwen even nieuws. Deze brommende magistraat, de kromgebogen ambtenaar en dossiertijger heeft een bundel gedichten gepubliceerd en dat baart opzien: dat een ambtenaar, en zeker een hoge ambtenaar, ook dichter kan zijn, is in Nederland ongehoord en wekt onmiddellijke argwaan bij zowel dichters als burgers. In zijn beschouwing Het tegenovergestelde van kunst. Over de parallel tussen commercie en ambtenarij gaat Asscher op deze ogenschijnlijke tegenstelling in, en na lezing begrijp je onmiddellijk het fenomeen Arthur Docters van Leeuwen. Gebaseerd op zijn ervaringen op het ministerie van OCW weet Asscher welke rol de ambtenaar moet spelen in eigen kring en daarbuiten; het is een heen en weer springen tussen good cop en bad cop, tussen knorrigheid en lyriek.
Matvejević schrijft in zijn al eerder gememoreerde boek dat een gezegde uit Hercegovina zegt dat het zuiden ophoudt waar de vijg geen vrucht meer wil dragen en de ezels niet balken. Ik stop met praten, pak de appels en peren uit de mand met sinaasappels en vijgen en draag ze de grens over naar het noorden waar het gebalk van ezels niet meer te horen is – zodat ze dan eindelijk uitgedeeld kunnen worden – als eerste aan Maarten Asscher zelf.
Ik dank u voor uw aandacht.’