Karin Sitalsing over het coronavirus in Groningen
Groningen
Geen fietsen voor het Academiegebouw. Gewoon nul. Je moet je, bij wijze van spreken, voorstellen aan de stenen op de stoep, want die heb je nog nooit gezien, realiseer je je nu, nu je ze wél ziet. Alle duizenden keren dat je hier liep had je de ogen op de horizon. Die nerveuze altijdopjehoedeblik die je nodig hebt om te overleven in een stad waar een kwart van de inwoners student is, waar elke inwoner – inclusief baby’s en bejaarden – anderhalve fiets heeft. Vooruit, achterom, om je heen, altijd spiedend als een uil met driehonderdzestiggradenogen.
Lopen kon je het eigenlijk nauwelijks noemen wat je hier deed, het was meer een soort gekke dans, rare onverwachte sprongen, dan weer naar links, dan naar rechts, improviseerballet om de voorbijsjezende studenten te ontwijken. Had je ineens stilgestaan, dan was iedereen op het plein over elkaar heen gedominood.
Normaal gesproken dan.
Nu is er niets van dat alles. De Broerstraat is een balzaal die baadt in het licht, en jij, de wandelaar, de enige danser, een eenzame solo in de zon.
The stage is yours.
De dagen lopen in elkaar over als kleuren in een aquarel. Omdat alle ijkpunten – werkschoolzwemlesklaverjasclubpianolesvrijmibo – zijn weggevallen is het nu altijd maandinswoensdondervrijzaterzondag. Een niemandsland waarin de tijd zich uitrekt, de wereld een diepe zucht slaakt.
Lome zomer, lege wegen, trage dagen.
Anderhalve kilometer verderop, op een andere planeet, zucht en steunt het ziekenhuis van de stad. Zalen vol zuiderlingen die in speciale ziekenbussen slapend over snelwegen noordwaarts zijn gezoefd.
‘U bent in het umc Groningen’, staat er op briefjes op de intensive care. Voor de patiënten die na weken uit kunstmatige coma’s ontwaken en geen idee hebben van plaats, van tijd. Familieleden kijken bemoedigend toe vanaf foto’s om het bed. Via de mail hebben zij de ziekenhuismedewerkers verhalen verteld over hun naaste. Dat hij van vissen houdt. Dat ze drie kleinkinderen heeft, en hoe die heten. Zodat de mensen die hen verzorgen toch een idee hebben wie ze nou eigenlijk onderzoeken, intuberen, op de buik of juist op de rug draaien.
Komt een patiënt bij uit de slaapstaat, dan worden de familieleden gebeld, mogen ze Skypen met hun pas ontwaakte geliefde. Emotionele momenten, handen voor een webcam, aan beide kanten tranen met glas ertussen.
Maar lang niet iedereen is dat gegeven, en iedereen die hier rondloopt, weet dat.
Er zijn oude patiënten, obese patiënten, maar ook fitte veertigers die zelfs nog nooit eerder medicijnen hebben geslikt. Er zijn mensen die kansloos leken en in redelijke staat van gezondheid het ziekenhuis verlieten. Er zijn er ook die er best goed bij lagen, tot de kansen keerden, tot het ineens helemáál niet meer goed was. Alsof iemand heel hard ‘plotwending!’ riep.
Artsen en verpleegkundigen dragen etiketten op de borst met naam en functie, zowel voor patiënten als voor elkaar – hoe herken je je collega’s als iedereen onherkenbaar is?
Drie dagdiensten, een dag vrij. Drie avonddiensten, een dag vrij. Twee nachtdiensten, twee dagen vrij. Dan vier dagdiensten, een dag vrij. Drie avonddiensten, een dag vrij. Twee nachtdiensten, twee dagen vrij. Repeat. Zo ziet het crisisrooster eruit, dat ál, en waarschijnlijk ook nóg, maanden wordt gedraaid.
Dit alles met extra ballast van schort, bril, mondkapje, waardoor ze amper kunnen ademen, het is, zeggen ze, alsof ze in een sauna staan. Dit alles terwijl het non-stop doorgaat, terwijl verslappen of even afdwalen geen optie is. Dit alles zonder knuffels bij moeilijke momenten, zonder troostende handen op schouders. Dit alles in die totale, geenpeiloptetrekken, geenkoersoptevaren, complete en enorm frustrerende willekeur. Dit alles zonder zicht op een einde.
Lopendebandwerk is het, een lopende band vol hoop en vrees.
Hoe gaat het met Groningen, in tijden van corona?
Het is maar net aan wie je de vraag stelt.